Ik wil even een standbeeldje oprichten voor de watergevers, de postverzamelaars en de oogje-in-het-zeil-houders. Terwijl wij op onze luie reet op het luchtbed liggen, een kasteeltje bekijken, een stukje taart naar binnen schuiven of zomaar een goed boek liggen te lezen, verzorgen zij de planten op de thuisbasis, stapelen de kranten op ver weg van de brievenbus, zetten eens een raampje open, steken een lichtje op in de avond. Opdat onze dierbare planten overleven en onze huizen geen willige prooi worden van dieven en ander gespuis.
In ons geval was de reddende engel een buurvrouw van drie huizen verderop. Ze ging toch niet weg, deze zomer. ‘Nee joh.’ ‘Natuurlijk joh’, klonk het toen we heel bedeesd vroegen of ze misschien onze planten water zou willen geven. Een paar weken wel. En de post dan misschien ook even?
‘Hé buurman’, klinkt het plots van boven van haar balkon. ‘Jullie zijn terug!’
Er zit altijd een zekere schroom in die vraag. Dat jij wel je warme stadshuis verlaat om elders in de schaduw van een appelboompje een boek te gaan lezen, terwijl juist de thuisblijvers er meer recht op hebben. Waar komen ze nou nog tenslotte, de thuisblijvers? Daarom zeg je vlak voor het weggaan ook nog eens: je mag wel lekker in onze tuin gaan zitten, hoor. Maar je weet dat zo’n buurvrouw dat uit bescheidenheid toch nooit zal doen.
Wel een heerlijk gevoel dus, dat de buurvrouw er is. En daarom bel je nog eens tijdens de vakantie: ‘Hallo, ja met mij, de buurman. Alles goed? Oh, fijn. Red je ’t ? Hartstikke fijn. Ja hoor, hier ook alles oké. Lekker rustig, warm en zo. Jullie? Regen, hè wat vervelend. Nee, hier niet. Af en toe een buitje en dan is de zon er alweer. Dus we dachten, eh, we blijven nog een paar dagen langer. Vind je niet erg? Nee, oké. Nou fijn dan. Dank hè, tot snel.’
En dat je dan thuiskomt, zoals wij het afgelopen weekeinde, en dat ik de tuin inloop en zie dat mijn tomatenplantjes, die ik al afgeschreven had omdat ze nooit vier weken lang zonder mijn zorg en aandacht konden, er als een plaatje bijstaan.
‘Hé buurman’, klinkt het plots van boven van haar balkon. ‘Jullie zijn terug!’ Ik wijs naar mijn tomaten. ‘Mooi! Dank!’
‘Ja’, zegt ze. ‘Die kon ik toch niet laten verpieteren…’ Een standbeeld, buurvrouw!