Lees het verhaal van Daan Heerma van Voss over de dag dat het virus hem overviel
#ikleesthuisWat gebeurt er met ons als de wereld die we kennen stil komt te staan? Daar gaat het boek Coronakronieken van Daan Heerma van Voss over, die deze week uitkwam. Vandaag lees je op deze site een het eerste hoofdstuk van zijn boek als slot van de serie korte verhalen van #ikleesthuis.
Het virus overviel ons. Het daalde neer in kozijnen, op deurklinken, het ging van hand tot hand en van mond tot mond. Het verhaal van het virus is misschien wel het universeelste dat we ooit zullen kennen. Toch begon het voor iedereen op een ander, particulier moment.
Donderdag 12 maart (dag 117 van het virus)
Achtergrond
De coronapandemie raakt ons allemaal. Ook de boekhandel krijgt ongenadig harde klappen. Daarom besloot schrijver Daan Heerma van Voss om de verhalen die hij over deze crisis heeft verzameld – van anderen én zelfgeschreven – om te smeden tot één lopend verhaal, en dat te doneren aan de boekhandel. De volledige opbrengsten van deze uitgave gaan naar de boekhandel. Je leest nu het eerste hoofdstuk uit zijn boek.
Een chaotische ochtend, vol haastige gesprekken, die aanvoelen als onderhandelingen. M. is een weekje bij me op bezoek. Over drie dagen zou ze weer naar New York gaan om verder te werken aan haar promotieonderzoek naar politieke corruptie. Maar vannacht, in de nacht van woensdag op donderdag, heeft president Trump, die steeds heeft volgehouden dat het virus niks voorstelt en tegen april ‘op miraculeuze wijze’ zal verdwijnen, de grenzen dichtgegooid voor Europeanen. (Mijn favoriete Trump-geruststelling van de afgelopen tijd: ‘Je hebt een grote kans dat je niet doodgaat aan dit virus.’)
Dit betekent dat M. nog één dag heeft om halsoverkop terug te vliegen, het aantal tickets slinkt met de minuut. Maar goedaardig als ze is, gebruikt ze die laatste kostbare uren om een vriendin van haar, van wie de medicijnen in Detroit liggen, aan een ticket te helpen. Tegen de tijd dat M. een reis voor haar vriendin heeft veiliggesteld, zijn de vluchten naar New York onbetaalbaar geworden, en weer een uur later zijn ze helemaal verdwenen. We vinden er wel wat op, zeg ik, vlak voordat ik zelf naar Schiphol vertrek, voor een lezing in Duitsland. Een lezing die tegen het middaguur, terwijl ik aan het boarden ben, wordt afgelast.
Enigszins bedremmeld drink ik een kop koffie op het behoorlijk verlaten vliegveld. Niet dat ik dorst heb — ik beeld iemand uit die gisteren koffie heeft gedronken, vandaag koffie drinkt, en morgen koffie zal drinken. ‘Het zal wel lekker rustig zijn,’ zeg ik maar tegen de verveelde barista. ‘Zo lekker is dat niet,’ antwoordt ze. ‘Er zijn nu al veel minder reizigers dan een tijdje geleden. Als helemaal niemand meer vliegt, is het werk op. We hebben allemaal losse contracten, we zijn vogelvrij.’ Ik kijk op mijn telefoon. De aandelen van vrijwel alle vliegtuigmaatschappijen zijn aan het kelderen, de beurs maakt een vrije val, de derde in twee weken tijd. Vogelvrij, gekortwiekt, vleugellam.
Gisteren doopte de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization) het virus officieel om tot pandemie: de verwachting is dat het zich over de hele wereld zal verspreiden. De daaruit voortvloeiende crisis zal alle sectoren raken: de handel, het onderwijs, de zorg, de vrijetijdssector. Pandemie, paniek, Amerikaanse beurzen in het rood. De Europese volgen snel. Ik pak mijn telefoon, scrol langs Amerikaanse commentatoren. Miljarden verdampen. Ze hebben het over dollars, sommigen al over euro’s. Over geld dus. Dat wil zeggen: nog niet primair over mensenlevens.
In de metro terug naar huis: verwarde gezichten, veel gefrons en hoofdschudden. De meeste telefoongesprekken eindigen met: ik kom naar huis. Naast me staat een stelletje, backpacks tussen hun voeten. Zij probeert hem moed in te spreken, waarna hij zich waagt aan de zin die we allemaal denken maar niet durven uitspreken: ‘Maar we hadden plannen.’
Terwijl ik van Amsterdam Centraal naar huis loop, kom ik erachter dat veel mensen de waarschuwingen van de afgelopen tijd publiekelijk veroordeelden als heisa, kletspraat of bangmakerij, maar achter de schermen alle antibacteriële zeep en mondkapjes hebben opgekocht. De drogisterijen zijn leeg, en ook online is niets meer verkrijgbaar. Zijn zij hysterisch, of ben ik te laat? Ik bel neef Koen op, in de hoop dat hij, die heeft gediend in Afghanistan en Mali, relativerend commentaar te bieden heeft. En inderdaad, neef Koen denkt dat het allemaal wel meevalt. Ik heb andere vermoedens. Hij stelt een weddenschap voor. Of mensen die wij kennen aan het virus zullen overlijden. Hij denkt van niet.
Eenmaal thuis zie ik mijn appartement in een vreemd licht. Spullen die ik op de kop heb getikt tijdens reizen die ik niet meer kan maken, een ouderwets koffiemolentje uit New York, een tafeltje uit Berlijn, gekocht met geld van een bankrekening die, naar ik dacht, wel weer zou aangroeien. Nu denk ik: met welk werk?
Ik kijk om me heen, zoek houvast in spullen, in aan die spullen gekoppelde herinneringen, in aan die herinneringen gekoppelde kalmte. Het werkt maar even. Hoelang zal het duren voordat ik mijn thuis zal gaan beschouwen als mijn bunker? M. steekt haar hoofd om het hoekje, haar ogen angstig. Of ik een kop thee wil, vraagt ze maar.
Die avond eten we een opwarmmaaltijd, net zoals we gisteren deden, net zoals we morgen zullen doen. We laten het nooit na om elkaar, als dat op z’n plaats is, te complimenteren over de temperatuur van het voedsel. We trekken de gordijnen dicht, schenken meer wijn in. Welke buitenwereld? ‘Je hebt jezelf overtroffen,’ zeg ik. ‘De temperatuur is ronduit perfect.’
M.’s lach is nog onveranderd.
Voor mij is deze donderdag de dag geweest waarop het begon, stel ik vast, terwijl ik de afwas doe. Maar dat is natuurlijk heel particulier. De werkelijkheid is dat dag 1, de ware eerste dag, ver achter ons ligt. Vermoed wordt dat het zondag 17 november is geweest, de dag waarop onze politieagenten sinterklaasoptochten bewaakten, waarop de Griekse tennisser Tsitsipás de Oostenrijker Thiem versloeg in de finale van de Finals in Londen en waarop de stad Rotterdam de aanval opende op geluidsoverlast bij bruiloften.
Op die dag, in de Chinese provincie Hubei, zou een naamloze vijfenvijftigjarige man besmet zijn geraakt met een virus dat de sprong van het dierenrijk naar het menselijk lichaam succesvol had voltooid. Waarschijnlijk kwam het oorspronkelijk van een vleermuis: de van een Rhinolophus affinis (denk: extra grote snuit) gesampelde ziekte ratg13 is voor 96 procent identiek aan covid-19. Van de vleermuis in kwestie, vermoedelijk aanwezig op een markt voor exotische dieren, een zogenaamde wet market, waar je op zoek kunt naar yewei, oftewel ‘wilde smaken’, zou het via een tussendier op de vijfenvijftigjarige man zijn gesprongen.
Het is vooralsnog onduidelijk of het ‘vleermuizenvirus’ zijn kracht (de combinatie van dodelijkheid en een extreem hoge besmettingsgraad) al bezat voordat het de sprong waagde, of dat de natuurlijke selectie die het virus doormaakte om zijn ultieme vorm te krijgen in het mensenlichaam plaatsvond, na de noodlottige sprong dus. De man bezocht naar alle waarschijnlijkheid vervolgens een tweede markt, de Huanan Seafood Wholesale Market, en zette zo de keten van besmettingen in gang. Deze naamloze man zou vanaf nu voortleven als patient zero.
Het duurde een paar weken voordat doktoren in Wuhan beseften dat er sprake was van een nieuw virus, mede doordat de symptomen die we inmiddels kunnen dromen (hoesten, koorts, hoofdpijn) ook bij griep kunnen optreden. Het autoritaire Chinese staatsbestel, waarbij elke laag van de piramide er baat bij heeft geen problemen te ‘veroorzaken’, zorgde ervoor dat de verspreiding van het virus wekenlang ongehinderd voortduurde: informatie van artsen werd consequent onder het tapijt geveegd.
In de daaropvolgende dagen begonnen veel Chinezen dezelfde symptomen te ontwikkelen, WeChat, de Chinese variant van whatsapp, begon te gonzen. Patient zero stierf op 31 december, terwijl de rest van de wereld het nieuwe jaar aan het inluiden was, en M. en ik aan de Amsterdamse grachten keken naar het (vermoedelijk uit China geïmporteerde) siervuurwerk. Grote, bontgekleurde fonteinen van vuur, tegen het decor van eeuwenoude trapgevels en grachten vol kruitdampen. Patient zero bleef naamloos maar zijn moordenaar heette covid-19.
Dat was december, dit is maart, donderdag de twaalfde. Terwijl ik de laatste glazen uitspoel, begin ik terug te rekenen. Als 17 november de eerste dag van het virus is geweest, dan is dit dag 117. Het virus leidt, wij volgen zijn agenda. Terwijl M. aan het bellen is, met haar familie in Nederland of haar vrienden in New York, ga ik op mijn balkonnetje staan, met uitzicht op de binnenplaats. De maan, die zich aan het wolkendek heeft ontworsteld, schijnt me bij. Tientallen ramen, tientallen levens, tientallen mensen die vermoedelijk allemaal een andere eerste dag zouden noemen, als hun daarnaar werd gevraagd. Maar ook ik had andere eerste dagen, alternatieve startpunten van míjn coronaverhaal kunnen noemen.
Begin januari bijvoorbeeld, op de tweeënvijftigste dag van het bestaan van het virus, toen een vriendin lacherig aan me vroeg of ik al last had van de Wu-flu, dat geheimzinnige griepvirus dat rondwaarde in Wuhan. Of twee weken later, toen een vriend me vroeg of ik een mening had over corona. ‘Het virus of het biermerk?’ antwoordde ik met faux zelfvertrouwen.
Of in februari, toen een vriendin met wie ik in een café zat, Mea, vroeg of ik me zorgen maakte. Intussen had ik, toch enigszins gealarmeerd door de berichten uit China, alle statistieken die ik had kunnen vinden over het virus onder elkaar gezet, en afgezet tegen de statistieken van eerdere virussen als sars en ebola. (Ik ben zo’n zzp’er met tijd.) De combinatie van verspreidingstempo en dodelijkheid kwam je alleen tegen bij de vernietigende Spaanse griep, uit 1918. Dus ja, ik maakte me zorgen, sterker nog, ik was ervan overtuigd dat ons iets vreselijks te wachten stond. Aan de andere kant: dat is mijn default mode.
Toch was die kennis, gecombineerd met mijn angstige aard, blijkbaar niet genoeg om te handelen, om spullen in te slaan, om mezelf te isoleren, om anderen te waarschuwen. Ik vertrouwde op mijn vrienden, die natuurlijk niet meer wisten dan ik, maar wel zeiden wat ik wilde horen: dat het allemaal wel mee zou vallen. Dat ging ons goed af. Jarenlang, misschien wel decennialang, hadden we argeloos kunnen leven. Rijkdom, werk, luxe, feestjes, bevrijdingsfestivals, drugs, of juist familie en hechte vriendschappen — al dat comfort dat we onszelf aanmaten. Die imaginaire ‘garantie’ die hoorde bij die levensstijl, dat illusoire gevoel van veiligheid dat velen van ons kennen, zeker degenen die nog nooit een crisis hebben meegemaakt, wordt door psychologen normalcy bias genoemd, en het is al zo oud als de Romeinen, die terwijl de grond rond de Vesuvius begon te rommelen, nog dachten: ach, zo’n vaart zal het niet lopen.
Mea en ik bestelden nog iets te drinken.
‘Ben je dan niet bang?’ vroeg ze. ‘Jijzelf bedoel ik?’
‘Niet echt,’ antwoordde ik. ‘Al heb ik notoir slechte longen. Om het jaar een longontsteking, bronchitis, astma. Ik ben, vergeleken met anderen, niet erg bang voor de dood. Bang om te stikken, dat wel.’
Mea, die vermoedelijk niet had verwacht dat ik op haar deprimerende vraag een nog deprimerender antwoord zou weten te verzinnen, keek bedenkelijk. ‘Maar dan zou je toch juist wel bang moeten zijn? Stikken, dat is min of meer wat je dan zeg maar doet bij corona.’
‘Ik ga niet stikken,’ zei ik, vlak voordat ik een flinke slok van mijn whisky nam.
Ze vroeg welke media ik vertrouwde. Tot nu toe hadden Nederlandse politici de gevaren van het virus gerelativeerd, misschien zelfs gebagatelliseerd. Maar in Chinese, Iraanse en hier en daar Italiaanse media verschenen al jobstijdingen.
Ik leunde naar voren en vroeg: ‘Welke media vertrouw jij níét?’ Misschien was dat de eerste kiem van mijn paranoia, denk ik nu.
We omhelsden elkaar op straat, ze is me dierbaar, en misschien waren we ons er wel van bewust dat de wereld instabieler was dan we dachten en dat heel veel levens zomaar eens radicaal zouden kunnen veranderen.
Vanaf mijn balkonnetje kijk ik naar de maan zoals ze er op 12 maart 2020 uitziet. Even denk ik donkere plekken op haar lichte oppervlak te ontwaren, levervlekjes, of misschien wel wallen. Misschien is de maan dan toch veranderd; ze oogt zorgelijk. Ik haal de afwas uit het druiprek. M. is al naar boven — gestommel in de badkamer. Als ik bovenkom, staat ze voor haar opengeklapte koffer, handen in haar zij. Het is gek om haar zo machteloos te zien.
Ik ken haar als iemand die zoveel wil, alles kan, en niks uitsluit. Prachtige eigenschappen, onder normale omstandigheden. Zonder iets te zeggen ontruim ik een kastje, zij aan zij bergen we haar kleren op. ‘Je kunt zolang blijven als je wil,’ zeg ik. Die nacht droom ik dat ik over een instortende brug loop. Ik zwaai met mijn armen, ze grijpen touwen vast die nergens aan bevestigd blijken te zijn.
Bekijk meer video's van #NLblijftThuis:
Gratis onbeperkt toegang tot Showbytes? Dat kan!
Log in of maak een account aan en mis niks meer van de sterren.Lees Meer
-
Solitaire of Patience, de meest populaire onlinegame
Velen van ons kunnen het zich vast herinneren. In een tijdperk ver voordat we de beschikking hadden over smartphones, spelcomputers en Netflix, vermaakten we ons uren met dit spelletje op de computer: Patience. Wie heeft er niet met een gelukzalig gevoel voor zijn computer gezeten wanneer de speelkaarten zich al stuiterend over het scherm verspreidden. -
Vakantie met kleintjes
Vakantieleed: ‘Op dag drie gingen we plankgas naar huis’
Eindelijk is het moment daar: de zomervakantie! Lekker samen met de kinderen eruit, genieten van elkaar en de vrijheid. Maar dan blijkt alles tegen te zitten en kom je uitgeblust in plaats van uitgerust weer thuis. Deze week: Liesbeth Meijndert zat met twee zieke kinderen én noodweer op een Nederlandse camping. -
#ikleesthuis
Lees het heftige verhaal van schrijver Suzanne Vermeer over pijn na vreemdgaan
Vandaag lees je in de serie #ikleesthuis het spannende verhaal van Suzanne Vermeer over een wraaklustige echtgenote. 15 bekende schrijvers hebben speciaal voor tijdens de coronacrisis korte verhalen geschreven om de Nederlanders een hart onder de riem te steken. -
In deze vakantielanden loop je de meeste kans op een ongeluk
De kans op een verkeersongeval met slachtoffers is het grootst in Duitsland, België, Oostenrijk en Portugal. Dat blijkt uit onderzoek van Independer op basis van cijfers van Eurostat. -
Video
Jetten reageert nadat video met Klaver viraal gaat op TikTok: 'Laat het Jolein maar niet horen’
Het is een ongewoon gezicht: politici op TikTok. Normaal zie je er dansende tieners en grappige filmpjes. Nu is het omgetoverd tot een plek waar twee politici het middelpunt zijn. Kamerleden Jesse Klaver (Groenlinks) en Rob Jetten (D66) worden er sinds kort gezien als hét Haagse droomkoppel. Waarom? ,,Veelbetekenende blikken”, aldus de speurende TikTokkers zelf. Het bewijs van deze blikken delen ze maar al te graag op het platform zelf.
-
Jurjen is slechtziend en bewijst de kracht van social media na oproep voor hardloopmaatje
Jurjen is slechtziend en zoekt een hardloopmaatje. Nadat hij hier een oproep voor plaatste op Twitter, stroomden de reacties binnen. ,,Dan merk je echt dat mensen met je meeleven.’’ -
Koken & Eten
Dit is waarom iedereen op Wimbledon aardbeien met slagroom eet
Wie aan Wimbledon denkt, denkt aan aardbeien. Met een flinke toef slagroom wordt het rode fruit al 145 jaar lang geserveerd op het Engelse tennistoernooi. Volgens experts zit er meer achter en beperkt de traditie zich niet alleen tot het evenement. -
#ikleesthuis
Mooie meisjes poepen niet: Lees het verhaal van Marie Lotte en Nydia
,,Praat eens wat vaker over poep.” Vandaag lees je in de serie korte verhalen van #ikleesthuis het verhaal van Marie Lotte Hagen en Nydia van Voorthuizen over poepschaamte, poepangsten en poeppaniek.